4 Ruimtelijk inrichting

Grondwater Veluwe en ruimtelijke inrichting

Het gebruik en inrichting van de regio is medebepalend voor de grondwaterstand en dus de situaties van droogte en wateroverlast die kunnen optreden. Hieronder wordt ingegaan op:

  • De mogelijkheid om het grondwater te sturen en daarmee een robuust watersysteem te creëren;
  • Mogelijke grondwatermaatregelen tijdens nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen;
  • Een grondwaterstappenplan bij nieuwe inrichtingsplannen.

Er zijn een aantal ontwikkelingen mogelijk om te komen tot een robuust (grond)watersysteem op en rond de Veluwe waardoor nadelige effecten door droogte of wateroverlast worden beperkt. Wanneer op grotere schaal en op langere termijn wordt gekeken zijn er onderstaande mogelijkheden.:

  • Functie aanpassen aan de waterbeschikbaarheid. Daarbij mogen gebruikers niet langer grond- en oppervlaktewater aanwenden voor beregening/industrie. Dat kan leiden tot eigen waterbuffers of aangepast landgebruik;
  • Het aanpassen van ‘natuurlijke’ vegetatie, zoals het veranderen van naaldbos naar loofbos of bos naar heide. Hierdoor neemt over het hele jaar heen de verdamping af en wordt de grondwateraanvulling vergroot;
  • Vasthouden van water door watergangen rond de Veluwe te verondiepen of peilen te verhogen;
  • Grondwateronttrekkingen te verminderen.
  • Oppompen van rivierwater en deze laten infiltreren op de hoge zone van de Veluwe;

De grondwateraanvulling kan ook toenemen met kleinschalige maatregelen die op korte termijn zijn in te zetten. Daarbij is te denken aan de ontkoppelen van verhard oppervlak van de riolering (afkoppelen), het verwijderen van verharding, het aanleggen van waterbuffers en wadi’s, het verondiepen van watergangen of verhogen van waterpeilen.


Grondwatermaatregelen bij nieuwe ontwikkelingen

Uitgangspunt bij het bepalen van grondwater regulerende maatregelen is dat de maatregelen erop gericht zijn om enerzijds wegen en gebouwen geen wateroverlast ondervinden en anderzijds de bestaande grondwatersituatie zo min mogelijk verstoren. De kans op zowel wateroverlast als droogtestress wordt dan zoveel mogelijk beperkt. Het handelingsperspectief voor grondwater valt uiteen in vier soorten maatregelen:

De opties zijn uitgebeeld in onderstaande figuur. De nummering in de wolkjes verwijst naar de optie.

Handelingsperspectief (zie nummering in wolk) grondwatermaatregelen bij nieuwe ontwikkelingen.

Wanneer welke manier het beste toepasbaar is wordt toegelicht in Grondwaterstappenplan bij nieuwe inrichtingsplannen. In alle gevallen is het naast ophogen of draingeren verstandig om een systeem van oppervlakkige afvoer te realiseren om piekbuien op te vangen. De intensiteit van deze buien is door de klimaatverandering al flink toegenomen en in de toekomst wordt verwacht dat dit verder doorzet.

Hieronder werken we randvoorwaarden voor deze maatregelen verder uit.

Niets doen (A)
Als de grondwaterstand diep genoeg en regenwater van nature snel kan infiltreren in de bodem zijn geen extra maatregelen nodig.

Passief sturen (B)
Via een infiltratievoorziening kan het regenwater sneller infiltreren in de bodem. Dit kan van toepassing zijn op locaties waar de grondwaterstand diep zit maar infiltratie wordt beperkt door slecht doorlatende lagen.

Ophogen (C)
Ophogen van het maaiveld voorkomt dat het grondwater te dicht bij het maaiveld komt en wateroverlast kan veroorzaken. De grondwaterstroming wordt niet beïnvloed waardoor de kans op droogte in de omgeving niet wordt vergroot of verkleind.

Actief sturen (D)
Via een drainagesysteem kan het grondwater actief beïnvloed worden. Hierdoor kan voorkomen worden dat het grondwater te hoog komt in natte periode maar kan ook het regenwater sneller infiltreren in de bodem in de periode dat het grondwater lager staat.
Er bestaan globaal 3 manier om het grondwater actief te sturen.

  1. Drainagebuizen horizontaal in de grond
    Drainagebuizen worden aangelegd die kunnen lozen op het oppervlaktewater maar ook het regenwater kunnen infiltreren. Sturing van het afstromende water is dan wel nodig. We spreken hier ook wel van een Infiltratieriool (IT-riool). Deze manier is zowel toepasbaar in de lage zone als de overgangszone.
  2. Verticale drainage via putten
    Via verticale putten kan tijdens hoger grondwaterstanden met een pomp het grondwater worden onttrokken via een pomp. Lozing van het water in de overgangszone vraagt wel om maatwerk omdat daar geen watergangen zijn. Waar mogelijk heeft infiltreren van het water op een ander locatie dan de voorkeur. Opslag in en bergingslocatie en afvoer via een greppelstructuur richting het oppervlaktewater is ook mogelijk.
  3. Greppels en verlagingen in het maaiveld
    Via een stelsel van greppels en verlagingen in het maaiveld kan het grondwater afstromen. Sturing van het afstromende water is dan wel nodig.
    In periode van lagere grondwaterstanden kunnen deze verlaging regenwater opvangen en langzaam in de bodem laten infiltreren.

Grondwaterstappenplan bij nieuwe inrichtingsplannen

Voor het precies bepalen van grondwatermaatregelen is kennis van het grotere grondwatersysteem een absolute must. Informatie hierover is te vinden in deel 1 t/m 3. Hoewel de basisprincipes overeenkomen zullen handelingen binnen verschillende zones verschillend uitpakken. Een vaste aanpak kan gebruikt worden om de meest geschikte maatregel te bepalen. Deze aanpak bestaat uit zes stappen.

1: lokale grondwatertoestand bepalen
Op basis van informatie over peilbuizen in de omgeving en modellen (Azure-model) kan globaal de lokale situatie worden ingeschat. Informatie hierover is te vinden via het Dino-loket (dinoloket.nl/standen en grondwatertools.nl). Aanvullend is het nodig om voor elke ontwikkeling lokale peilbuisgegevens te analyseren. Als er geen peilbuis aanwezig is, is het advies om deze alsnog te plaatsen. Met de lokale informatie en kennis van de regionale en langjarige dynamiek is een vertaling van de verwachtte invloed van klimaatverandering op de lokale grondwaterstanden mogelijk.

2: bodemopbouw vaststellen
De lokale bodemopbouw is belangrijk bij het bepalen van de effectiviteit van maatregelen. De aanwezigheid van klei en leem werkt beperkend bij infiltratie. Daarnaast moet vastgesteld worden of bij het graven geen elementen geraakt worden die voor het grotere grondwatersysteem van belang zijn (bv. kleischotten). Dit zou de grondwaterstroming en voeding van waterlopen in een groter gebied op onvoorspelbare wijze kunnen veranderen.

3: Vaststellen consequenties regio
Per deelgebied zijn er een aantal karakteristieken die invloed hebben op ingrepen. In deel 3 staan de deelgebieden beschreven, inclusief de aandachtspunten bij ontwikkelingen in het gebied.

4: Vaststellen aard ingreep
Afhankelijk van de aard van de ingreep, is ophoging al dan niet een mogelijkheid, en is drainage meer of minder aantrekkelijk. Hierbij moet gekeken worden naar:

  • functies van de omgeving en de huidige toestand wat betreft (grond)wateroverlast en droogtestress
  • eisen aan het perceel/gebied na de ingreep
  • aanwezigheid van mogelijkheden om de afwatering te sturen.

5: vaststellen meest geschikte maatregel
Op basis van stap 1 t/m 4 kan met behulp van Tabel 1 vastgesteld worden welke maateregel het minst problemen gaat opleveren.

Tabel 1: maatregel in combinatie met doel en omstandigheden

Grondwater (nu en toekomst) Aanwezigheid watergangen Beschikbare ruimte Maatregel
Minder dan 0,70 onder maaiveld (meer 10 weken in de 10 jaar) n.v.t. n.v.t. Verhogen maaiveld
Minder dan 0,70 onder maaiveld (minder dan 10 weken in de 10 jaar) aanwezig n.v.t. Regenwater Infiltratieriool (IT-riool)
niet aanwezig Weinig ruimte beschikbaar (grote percelen) Verticale drainage (actief onttrekken of infiltreren)
Kleine percelen en veel ruimte voor openbaar groen Wadi’s en greppels

Aanvullend op de tabel zijn er 2 opmerkingen te maken:

  • Het toepassen van drainage kan alleen als het (tijdelijke) verlagen van de grondwaterstand acceptabel is voor de functies in de omgeving.
  • In alle gevallen zorgen voor hoogteverschillen in verband met afvoer over het maaiveld tijdens piekbuien.

6: Kansen en onzekerheden meenemen in het ontwerp
Rekening houden met een veranderend grondwatersysteem impliceert rekening houden met een onzekere toekomst. De horizon voor de huidige klimaatscenario’s is 2050 en 2085, de levensduur van een woonwijk is zeker als het om het ruimtebeslag gaat langer. Bijvoorbeeld een (betonnen) rioolsysteem heeft een levensduur van 100 jaar of zelfs langer. Robuust ontwerpen betekent dat ook rekening wordt gehouden met mogelijke veranderingen zonder dat daarvoor het hele systeem moet worden aangepast. Daarnaast zijn er wellicht kansen om ingrepen te koppelen aan andere ruimtelijke dan wel klimaat gerelateerde doelen. Hierdoor kunnen kosten worden bespaard of effecten worden vergroot.